Download – Het aanpassen van de afrolfase bij paarden met ongelijke voorvoeten
Berni Prins
Het beïnvloeden van het afrollen van de voet van het paard is een van de meest besproken onderwerpen in de hoefsmederij. In het verleden moesten we vaak afgaan op vage beschrijvingen van wat we veronderstelden maar niet echt konden zien. Met de huidige moderne technieken kunnen we nauwkeuriger inschatten wat we nu precies willen beïnvloeden. Berni Prins beslaat sportpaarden en paarden met orthopedische problemen in Nederland. Sinds de introductie is hij een expert geworden in het gebruik van het Werkman Black® gangen analysesysteem. Het afrolproces is een van de parameters die nu nauwkeurig gecontroleerd en aangepast kunnen worden. In het onderstaande legt hij uit hoe hij de aanpassing van de afrolfase benadert bij paarden met een steile en een platte voorvoet
Overzicht
Het afrolproces wordt vaak beschouwd als een enkel moment in de tijd dat apart van andere onderdelen van de beweging van de ledemaat besproken en aangepast kan worden. In werkelijkheid zijn alle fasen van de beweging met elkaar verbonden, wat betekent dat het veranderen van de toon van het hoefijzer om de manier waarop het paard afrolt te beïnvloeden, onvermijdelijk ook de andere onderdelen van de steunfase, d.w.z. de landing en de middenstand, zal beïnvloeden. Per definitie duurt de landingsfase van het moment dat de voet voor het eerst contact met de bodem maakt tot het moment dat de volledige zool contact met de bodem maakt. De middenstand begint wanneer de volledige zool contact met de bodem maakt en eindigt wanneer de verzenen los van de bodem beginnen te komen. De afrolfase begint wanneer de verzenen los van de bodem beginnen te komen en eindigt wanneer de toon los van de bodem komt. Tijdens dit proces vertraagt de hoef eerst vanaf de landing tot aan de middenstand en versnelt dan weer tijdens het afrollen. Omdat het Black® analysesysteem kleinere details kan meten dan andere systemen die in het verleden tijdens studies werden gebruikt, kunnen we zien dat zelfs kleine veranderingen de manier waarop de steunfase verloopt beïnvloeden. Het afrolproces kan beïnvloed worden door middel van o.a. de hoefbewerking, de vorm van het hoefijzer, zijn positie onder de hoef, enzovoorts.
Het steile/platte voet syndroom
Paarden met ongelijke voorvoeten (d.w.z. een steilere en een plattere voet) zijn een vaak voorkomend probleem, vooral bij sommige moderne types warmbloedpaarden. In het verleden werd ons geleerd om deze voeten (uiterlijk) meer op elkaar te laten lijken door niet te veel af te halen van de verzenen van de platte voet en het hoefijzer iets terug te leggen onder de toon. De verzenen van de steile voet werden sterker bekapt, het hoefijzer werd recht onder de toon gelegd en de ijzertoon werd niet of minimaal gemodificeerd. Voor de platte hoef leidde dit tot een erg klein contactoppervlak waarbij de verzenen naar voren verhuisden en steeds zwaarder belast werden. Voor de steile voet leidde de boven beschreven benadering vaak tot een vervormde, concave dorsale wand. Zelfs als de voeten niet meteen negatief reageerden, moesten we vaak een constante strijd leveren omdat de de hoeven tijdens de beslagintervallen steeds weer hun oorspronkelijke ongelijke hoefhoeken aannamen. De afgelopen jaren realiseerden we ons dat deze gevallen een meer op de beweging gerichte aanpak nodig leken te hebben, wat betekent dat vooral het afrollen voor elke voet specifiek aangepast moest worden. Voor de steile voet kon dit bijv. een ‘rocker’ toon zijn en voor de platte voet een teruggelegd ijzer of een hoefijzer met een Franse opzet. Deze aanpak leverde zeker betere resultaten op dan de eerste, maar de mogelijkheid om het bewegingspatroon van beide voorvoeten in detail te vergelijken, heeft ons nu nieuwe aspecten laten zien die belangrijk zijn voor het beslaan van dergelijke paarden.
Verschillende steunfasepatronen vereisen verschillende ijzertoonmodificaties
Men is het er in het algemeen over eens dat het een positief iets is voor de gangen van een paard als zijn bewegingspatroon symmetrischer wordt. Hier moeten we een belangrijk punt aan toevoegen: Het symmetrischer maken van het bewegingspatroon is een positieve verandering als het paard dit nieuwe patroon kan handhaven. Als we via het beslag het bewegingspatroon van het paard alleen voor een korte periode kunnen veranderen en het paard daarna steeds weer op zijn oude manier gaat bewegen, is het twijfelachtig of onze benadering wel de juiste is. Als het paard zich volgens het nieuwe, meer symmetrische patroon gaat bewegen en dit ook op de langere termijn blijft doen, is dat een teken dat dit een positieve verandering was voor dit individuele paard.
Vergelijking van de middenstand- en afrolfase
Het Werkman Black® systeem geeft ons onder andere gedetailleerde informatie over de duur van de landings-, middenstand- en afrolfase. We kunnen deze tijdsintervallen voor de linker en rechter voorvoet direct met elkaar vergelijken met behulp van de getallen (Afbeelding 1) of de grafische weergaven op het scherm van de tablet van het systeem (Afbeelding 2).
Hieruit blijkt dat paarden met ongelijke voorvoeten een asymmetrisch bewegingspatroon lijken te hebben. De vraag die gesteld moet worden is: “Welke hoef is de ‘verkeerde’?” Is de platte te plat, of de steile te steil? Meestal noemen we de steile te steil en gaan we ervan uit dat deze gemakkelijker te corrigeren is. Maar dit is vaak niet waar; het hangt af van het individuele paard. In draf duurt de middenstandfase in zijn geheel gewoonlijk langer voor de platte hoef en korter voor de steile hoef, terwijl voor de afrolfase precies het tegenovergestelde geldt: Deze duurt korter voor de platte hoef en langer voor de steile hoef. Wanneer dit het geval is, werkt de boven genoemde “moderne” benadering vaak goed. Maar we weten ook dat dit niet altijd het geval is. Daarom moeten we bij onze benadering van het steile/platte voet syndroom rekening houden met het individuele bewegingspatroon van elk paard en niet uitgaan van een star standpunt met altijd dezelfde aanpak. Om het bewegingspatroon in zijn geheel symmetrische te maken en dus de voortdurende eenzijdige overbelasting te verminderen, werken we aan hetgeen we het meest rechtstreeks kunnen beïnvloeden, namelijk de afrolfase. Het doel is de duur van de afrolfase (die uniek is voor het paard EN specifiek voor elke individuele hoef) te vergroten of te verkleinen.
Welke toonmodificatie doet wat?
Omdat men met Werkman Black® de invloed van een modificatie van de hoefijzertoon kan analyseren, wordt het eenvoudiger om de juiste modificatie te vinden. Een klassieke continentale ‘rocker’ met een 45° buiging in het toongedeelte (Foto 3) zorgt ervoor dat de afrolfase later begint, waardoor deze fase in zijn geheel korter duurt. Als de buiging in het toongedeelte al bij de voorste nagelgaten van het hoefijzer begint (Foto 4), gebeurt het tegenovergestelde: Dit leidt ertoe dat de afrolfase vroeger begint waardoor de totale afrolfase langer duurt. Dit is een bijzonder belangrijk punt: Toonmodificaties beïnvloeden vooral het moment waarop de afrolfase begint, terwijl de positie van het hoefijzer de grootste invloed heeft op het moment dat de afrolfase eindigt. Als we de afrolfase eerder laten beginnen, zal deze fase in zijn geheel langer duren.
In de praktijk: De platte en de steile hoef
Gebaseerd op de informatie die we uit de bewegingsanalyse verkregen, kunnen we zien dat de voor de hoeven gekozen hoefijzers de hoeven niet alleen uiterlijk meer op elkaar laten lijken, zoals bij de oude aanpak het geval was. Het doel van onze benadering is om de beweging symmetrischer te maken. De platte voet wordt beslagen met een recht onder de toon gelegd hoefijzer met een klassieke continentale ‘rocker’ toon en de steile voet zal worden beslagen met een hoefijzer met een laag-profiel ‘rocker’ (Foto 5).
We constateerden dat het begin van de “buiging” in de ijzertoon een grote invloed had op het afrolpatroon, terwijl de hoogte van de modificatie er niet veel toe leek te doen (Foto 6). Deze manier van beslaan leidde tot de volgende resultaten: De duur van de middenstandfase en de duur van de afrolfase gingen niet alleen op de korte termijn meer op elkaar lijken maar bleven voor het merendeel min of meer hetzelfde gedurende de hele beslagcyclus. Dit is vooral belangrijk omdat we het tegenovergestelde vaststelden bij ongelijke voeten die op de oude manier beslagen werden om ze uiterlijk meer op elkaar te laten lijken! Het andere effect was dat het verschil tussen de dorsale wandhoeken van de twee voorvoeten constanter bleef tijdens het beslaginterval. Bij voeten die beslagen waren met het oog op uiterlijke symmetrie leken de dorsale wandhoeken vlak na het beslaan meer op elkaar, maar begonnen in de loop van beslagcyclus meer en meer van elkaar te verschillen. Met de hier beschreven methode vertoonden de voeten aan het begin van de beslagcyclus verschillende dorsale wandhoeken, maar bleef dit verschil constant. Tegen het einde van de beslagcyclus was het verschil tussen de linker- en rechtervoet dus kleiner dan met de oude, meer op uiterlijke symmetrie gebaseerde benadering.
Afbeeldingen:
(1) Tijdsintervallen van de twee ongelijke voorvoeten laten de verschillen zien in de duur van de zweef-, landings-, middenstand- en afrolfasen.
(2) Grafiek van de twee ongelijke voorvoeten die de verschillen laat zien in de duur van de zweef-, landings-, middenstand- en afrolfasen.
(3) ‘Rocker’ toon voor de platte voet.
(4) ‘Roller’ toon voor de steilere voet.
(5) Voor en na foto’s van beide voorvoeten.
(6) Vergelijking van de twee toonmodificaties. N.B.: Het gaat erom waar de modificatie begint en niet hoeveel de toon gebogen is! De straal van de buiging heeft geen invloed op het verloop van de afrolfase, maar het beginpunt – zelfs bij een laag-profiel ‘roller’ – heeft een enorme invloed!
Bron: farriersjournal.com